Inundatie-Waaiersluis

Konstruiert und fotografiert von Peter Damen (peterholland, Poederoyen NL).
Hochgeladen am 19.7.2009, 17:35 von peterholland.  46 / 61

Een waaierdeur bestaat uit twee aan elkaar verbonden delen, die rond kunnen draaien in een komvormige inkassing. De kerende (punt-) deur heeft een breedte van 5/6 van de waaierdeur. Beiden deuren vormen samen een soort waaier. De waaierdeuren kunnen naar beide zijden het water keren. Door de waaierkas via riolen met water te vullen wijzigt zich de druk op de deuren zodanig dat deze zowel tegen de stroom in als met de stroom mee open en dicht gedraaid kunnen worden.

Ter reductie van de belasting op de taats- en tandheugel-constructie, is bij stalen (geklinknagelde of gelaste) waaierdeuren soms een luchtkist aanwezig.

peterholland (19.7.2009, 17:51:18)

Geschiedenis Nieuwe Hollandse Waterlinie Tijdens de Hollandse Oorlog (1672-1678) werd op initiatief van de Staten van Holland voor het eerst een “Hollandse Waterlinie” in gereedheid gebracht. Deze waterlinie volgde de oostgrens van Holland van Muiden tot in het Land van Altena. In 1815 werd, op voorstel van Krayenhoff, Inspecteur-Generaal der Fortificatiën onder koning Willem I, besloten om de verdediging van het ‘hart des lands’ in oostelijke richting (ten oosten van de stad Utrecht) te verleggen. Hierdoor ontstond de “Nieuwe Hollandse Waterlinie”. Het was de bedoeling door nauwkeurige beheersing van het peil het terrein slechts 40 cm onder water te zetten. Hierdoor werden de wegen maar ook de sloten en bestaande vaarwegen aan het zicht ontrokken. Doorwaden en bevaren werden hierdoor onmogelijk gemaakt.

Bouw Bij de realisatie van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn grofweg drie bouwperioden te onderscheiden: 1816-1824, 1840-1860 en 1860-1885. De eerste bouwperiode werd gekenmerkt door de aanleg van vijf waaiersluizen ten behoeve van inundatie tussen de Zuiderzee en de Biesbosch alsmede de aanleg van aarden verdedigingswerken (forten). In de tweede bouwperiode werden een aantal grotere forten, na in verval te zijn geraakt in de periode 1825-1840, gemoderniseerd en voorzien van zogenaamde bomvrije torens. De derde bouwperiode werd gekenmerkt door het verdergaand verbeteren van de torenforten. Langs de oostkant van de stad Utrecht werd vanwege de grotere reikwijdte van het geschut een tweede fortengordel aangelegd om op grotere afstand verdedigd te worden.

Twintigste eeuw De ontwikkelingen aan de Nieuwe Hollandse Waterlinie in de twintigste eeuw kenmerken zich door de aanwas van kleine, veelal betonnen, in het landschap verspreide verdedigingswerken. Met name in de perioden 1918 en 1939-1940 zijn onder invloed van een toenemende Duitse dreiging vele groepsschuilplaatsen, batterijen en kazematten aangelegd. Begin 1940 werd op strategische gronden besloten de Grebbelinie als hoofdverdedigingslinie in te richten. Wel werd de Nieuwe Hollandse Waterlinie achter de hand gehouden als resevelinie. Zo was tijdens de mobilisatieperiode 1939-1940 het gebied ten westen van Culemborg gedeeltelijk geïnundeerd. In de meidagen van 1940 hebben in de Nieuwe Hollandse Waterlinie overigens geen gevechtshandelingen plaatsgevonden. Na de Tweede Wereldoorlog verloren de linies definitief hun defensieve functie. Het Ministerie van Defensie stootte vanaf de jaren vijftig en zestig, geleidelijk veel forten af.

Inundatie-waaiersluizen Gedurende de eerste periode van de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (1815-1825) concentreerde de aandacht zich op de aanleg van een fortenstelsel ten oosten van de stad Utrecht, alsmede op de bouw van een aantal inundatiesluizen. Daartoe werd het tussen de Lek en de Waal gelegen gebied onderverdeeld in een tweetal ‘kommen’. De noordelijke kom tussen de Lek en de Linge kon onder water worden gezet door middel van een waaiersluis bij het Spoel langs de Lek, terwijl het land tussen de Linge en de Waal zou worden geïnundeerd via een sluis bij Dalem. Beide kommen konden tevens worden gevuld met water uit de Linge, binnengelaten via twee waaiersluizen bij Asperen. Het bijzondere van dergelijke waaiersluizen was gelegen in het feit dat de sluisdeuren ook tegen hoog water in konden worden geopend of gesloten. Deze drie waaiersluizen bij Asperen en het Spoel kwamen gereed in 1815.

Een waaiersluis is een speciale sluis, die als voornaamste eigenschap heeft dat hij tegen de waterdruk in geopend en gesloten kan worden. Dit type sluis is uitgevonden door Jan Blanken (1755-1838), de zoon van een dorpstimmerman uit Bergambacht. Blanken was Inspecteur-Generaal bij de Waterstaat van 1808 tot 1826, ten tijde van Napoleon. De uitvinding werd betwist door enkele personen die claimden dat zij dit idee eerder hadden geopperd. De uitvoering hiervan heeft echter nooit eerder plaatsgevonden. Blanken heeft zijn recht met succes kunnen verdedigen. Van dit type sluis zijn nog maar enkele exemplaren in Nederland te vinden. Een waaierdeur bestaat uit twee aan elkaar verbonden delen, die rond kunnen draaien in een komvormige inkassing. De kerende (punt-) deur heeft een breedte van 5/6 van de waaierdeur. Beiden deuren vormen samen een soort waaier. De waaierdeuren kunnen naar beide zijden het water keren. Door de waaierkas via riolen met water te vullen wijzigt zich de druk op de deuren zodanig dat deze zowel tegen de stroom in als met de stroom mee open en dicht gedraaid kunnen worden. Ter reductie van de belasting op de taats- en tandheugel-constructie, is bij stalen (geklinknagelde of gelaste) waaierdeuren soms een luchtkist aanwezig.

Papsluis te Werkendam De Papsluis is een inundatiewaaiersluis in de Schenkeldijk bij Werkendam. De sluis is in 1815 opgenomen in een dijk tussen twee polders. Wanneer één van de twee polders onder water staat, voorkomt de sluis dat het water de andere polder instroomt. Wanneer beide polders onder water staan, is er een doorgang voor boten door de dijk. Deze sluis is een onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze sluis is in 2007 gerestaureerd en weer voorzien van houten sluisdeuren. Het Waterliniepad loopt over de weg over de sluis. 51° 47’ NB, 4° 55’ OL

Gruss,

Peter Damen Poederoyen NL